De systeemwereld op afstand van de leefwereld

Leefwereld en systeemwereld

Na een paar jaar proberen met de vorige wijkaanpak, constateren meerdere deskundigen dat het niets gaat worden: “Die prachtwijken komen er niet” (Peeters: 2010). De kern van de kritiek in het rapport dat er aan ten grondslag ligt, is de volgende zin, “Het grootste deel van het leven in de wijk of buurt speelt zich af buiten organisaties.” (Brandsen, et al. 2010: 5). Met andere woorden, de organisaties die de oplossingen moeten brengen, zijn onvoldoende betrokken in het leven van de bewoners om hen te helpen; zo verhelpen ze vooral het probleem dat ze zélf kunnen en willen oplossen.

De achtergrond van deze tekortkoming is volgens de auteurs dat problemen én de oplossingen eerst door de politiek moeten worden geaccordeerd en daarna pas uitgevoerd kunnen worden. Terwijl aan de politieke besluitvorming en de opmaat er naartoe veel aandacht en energie wordt geschonken, blijft de uitvoering vrijwel onzichtbaar. Terwijl in de uitvoering de oplossingen tot stand komen. En dan blijken de systemen van de organisaties niet in staat om ‘het bestaande sociale kapitaal’ te kapitaliseren (Peeters: 2010). In hun rapport benoemen Brandsen et al. (ibid.) een gebrek aan mandaat om zaken op buurtniveau te regelen, gebrek aan vertrouwen in initiatieven (en dat de eigen organisatie belangrijk blijft), onvoldoende bekendheid met drijvende factoren in de wijk en dit sociale kapitaal naar voren te schuiven.

Zoals in een reactie op het onderzoek verwoord staat: ‘Het zijn natuurlijk ook geen nieuwe punten die ze inbrengen’ (TSS, 2011). Ook de oplossingen zijn, ‘tergend’ simpel: ‘Organiseer dat mensen lange tijd in dat gebied werken – en als dat niet kan, zorg er dan voor dat je lijnen hebt met de mensen die er wel al vele jaren verblijven. Bewoners dus, maar denk ook aan leraren op een basisschool, de bestuurders van een sportclub.’

Een kenmerk van het systeem is dat het niet werkt met bewoners, maar aanbod gericht. Dit is een les die in 2010 geleerd is, maar eigenlijk daarvóór ook al geleerd. In 2010 noemen Brandsen et al. dat in rapporten stond dat bewoners ‘betrokken’ moeten worden, wat meer een uiting bleek van het feit dat de betrokken bewoners op afstand bleven. En veel organisaties werken niet op groepsniveau, maar op individueel niveau en daarmee mobiliseer je de buurt niet (Spierts, 2019).

Een ander kenmerk van het systeem is dat het zich richt op meldingen van problemen. Bewoners worden gevraagd en aangemoedigd om melding te maken zodat organisaties zich kunnen richten op het oplossen van de meest dominante problemen. Dat heeft echter twee onbedoelde en ongewenste consequenties. Ten eerste dat als er geen meldingen zijn, er wordt verondersteld geen probleem te zijn. En ten tweede, dat een organisatie exclusief gericht is op problemen die het zelf gaat oplossen, en de bewoner degradeert tot een hulpje. Bewoners moeten zich dan via zo’n systeem actief gaan opstellen in de buurt.

Verschillen tussen de leefwereld en de systeemwereld leiden tot zorgtekort voor zorgbehoevenden en georganiseerd wantrouwen vanwege eerdere fraudes (Sociaal Cultureel Planbureau, 2021). Dergelijke systemen zijn niet alleen voor bewoners frustrerend, ze zijn ook voor professionals onwerkbaar, blijkt uit een recent onderzoek naar jeugdzorg  (Binnenlands Bestuur, 20 september 2021).

Deze elementen komen samen in ervaringen die ik had in een wijk in een grote stad. De wijk was relatief nieuw, gebouwd in het begin van dit millennium. De gebouwen waren mooi, maar de indeling was verkeerd: heel veel gebouwen waren met een binnentuin en ze stonden dicht op elkaar zodat alles een grote klankkast van weerkaatsend geluid was. Het groen was verderop gerealiseerd voor iedereen. Deze indeling klopte volledig met de bouwopgave van de gemeente, maar bewoners hadden constant last van elkaar en er ontstond een structureel probleem met overlast waar gemeente en politie geen vat op kregen. De aanpak van de overlast sloot ook niet aan bij de ervaren overlast: als er ‘genoeg’ meldingen waren gingen politie en gemeenten handhaven als zíj tijd hadden. Ze troffen dan meestal niets aan en zo deden ze wel hun werk maar lieten de bewoners achter zonder soelaas.

Aan de andere kant van het spectrum zijn er ambtenaren die het lukt om met bewoners in samenwerking verbeteringen te realiseren in de buurt. Er zijn eigenlijk drie redenen dat deze trajecten slagen. Ten eerste is dat effectieve ambtenaren verschillende belangen vanuit gemeente en bewoners tegenover elkaar kunnen zetten totdat ze er – samen! – uitkomen. Ten tweede, zijn deze ambtenaren goed in het overbruggen van de regels van de eigen organisatie om met bewoners iets gedaan te krijgen: om effectief te zijn naar buiten, moeten ze binnen goed de weg weten. Ten derde, het grote verschil tussen een geslaagde en uiteindelijk teleurstellende samenwerking is de noodzaak voor samenwerking met bewoners om van een geslaagd project te spreken. Participatieprojecten – projecten die op een of andere manier als samenwerking tussen ambtenaren en bewoners tot stand komen – slagen alleen als de basis van het project is dat het niet doorgaat als de bewoners niet meedoen. Dan is samenwerking verplicht (Van Twist, Van der Steen, Wendt, 2014).

Ook de hierboven genoemde getroebleerde wijk leefde op. Weten hoe? In de volgende blog onderzoeken we met voorbeelden hoe een werkend systeem eruit ziet.

Neem voor meer informatie contact op met de auteur van Platform OOV via:

Tel nr. : 0345 – 638 090
E-mail: Contact@platformoov.nl


Auteur

Lucien Stöpler

(BMC)

Lucien Stöpler ontwikkelde als ambtenaar en als externe de afgelopen 7 jaar een wijkaanpak in samenwerking met honderden verschillende bewoners en alle groottes en soorten wijken. De werkwijze Collectieve weerbaarheid die hierbij centraal in staat is stevig gestoeld in zowel wetenschap als de praktijk en zorgt nog dagelijks voor meer vertrouwde en aangename buurten, zonder daarbij een groter beroep te doen op gemeente of politie. Lucien is gefascineerd door de capaciteit van personen om samen te werken aan gemeenschappelijke doelen en de kracht die deze samenwerking uitoefent op hun gedeelde omgeving.

In 2020 ontving hij van het ministerie van Binnenlandse Zaken de opdracht om zijn ervaringen te beschrijven en toetsen in het veld, wat resulteerde in een publicatie met resultaten en impactanalyses. In 2021 werd deze aanpak onderdeel van het onderdeel burgerparticipatie en eigen kracht van de wijkaanpak.

Sinds 2022 werkt Lucien voor BMC adviseurs en laat hij dagelijks gemeenten kennismaken met de participatieve vorm van beleidmaken en –realiseren.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *